Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 23 mei 2017 een uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHAMS:2017:1932) die van belang is voor de alimentatie verzoekende partner. De kern van deze zaak is dat de vrouw onvoldoende haar behoefte aan partneralimentatie heeft onderbouwd. Bovendien heeft de rechter rekening gehouden met de verdiencapaciteit van de vrouw, waardoor de eerder door de man betaalde partneralimentatie door de vrouw aan de man moet worden terugbetaald.

Overwegingen gerechtshof

Het gerechtshof overweegt als volgt: “De hoogte van behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van die behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten – en gelet op de welstand redelijke – kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald. Door bij de berekening daarvan enkel uit te gaan van 60% (hofregel) van het gezamenlijk gezinsinkomen dat partijen aan het einde van het huwelijk vergaarden, miskent de vrouw dat zij haar welstandsgerelateerde behoefte dient te stellen en bij betwisting te onderbouwen.

Het hof stelt voorts vast dat de advocaat van de vrouw ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard zich niet te verzetten tegen de door de rechtbank aangenomen verdiencapaciteit van de vrouw van € 1.524,60 bruto (€ 1.490,- netto) per maand. Deze eigen verdiencapaciteit staat dan ook vast in hoger beroep. Tegen die achtergrond is het hof van oordeel dat de vrouw, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, haar (aanvullende) behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. Anders dan de vrouw meent, volstaat de enkele verwijzing naar het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk onder deze omstandigheden niet. Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een door de man te betalen alimentatie zal dan ook worden afgewezen. De overige stellingen van de man betreffende de behoefte van de vrouw behoeven daarmee geen bespreking meer. Datzelfde heeft te gelden voor zijn (voorwaardelijke) grief inzake zijn draagkracht. Nu geen uitkering wordt vastgesteld, komt het hof evenmin toe aan het verzoek van de man tot limitering van de uitkering. Gelet op het voorgaande kan het hof niet anders beslissen dan dat de vrouw het door de man teveel betaalde dient terug te betalen.

Beschouwingen

Uit deze en eerdere uitspraken is te herleiden, dat de alimentatie verzoekende partner goed moet onderbouwen waarom hij of zij meent behoefte te hebben aan partneralimentatie. Bovendien zie je in recente uitspraken dat rechters steeds meer kijken naar de verdiencapaciteit van de alimentatie verzoekende partner. De gedachte dat de rechter automatisch aansluit bij de 60% hofregel en de partneralimentatie voor 12 jaar vaststelt is dus een onjuiste gedachte.

Ook in bemiddelingstrajecten en bij overlegscheidingen zal dan ook moeten worden doorgevraagd over de werkelijke behoefte en de verdiencapaciteit van de alimentatie verzoekende. Dit zijn niet de meest leuke onderwerpen, maar wel vanuit de rechtspraak bezien hele relevante onderwerpen.

ing. Arnoud P.H. Oostveen FFP
6 juni 2017

Het geheim van verandering is om al je energie niet te richten op het bevechten van het oude, maar op het opbouwen van het nieuwe. - Socrates