Alimentatiedrama door recente uitspraak Hoge Raad!
Dat alimentatie al geen fijn bespreekonderwerp is, is iedereen bekend. Maar nu de Hoge Raad zich op 7 juli jongstleden heeft uitgesproken over de vraag op welke wijze de partneralimentatie moet worden berekend, slaan bij alle deskundige rekenaars de stoppen door. Bovendien leidt deze uitspraak tot veel rechtsonzekerheid en ook bestaande alimentaties kunnen opnieuw onderwerp van discussie worden. Vele procedures liggen op de loer. In dit artikel bespreek ik de situatie die is ontstaan en welke invloed die zal hebben op de praktijk.
Waar gaat het om?
Voor de bepaling van de behoefte aan kinder- en partneralimentatie werd en wordt gekeken naar het welstandsniveau tijdens het huwelijk c.q. de relatie. Dit is het netto gezinsinkomen waar de partners en de kinderen van hebben geleefd. Dit is voor mensen met een vaste baan niet zo lastig te berekenen. Voor ondernemers kan dit lastiger zijn, omdat die naast een salaris ook andere inkomsten kunnen hebben uit een onderneming. Het welstandniveau is maatgevend voor de behoefte aan kinder- en partneralimentatie.
Nadat de behoefte is berekend, wordt gekeken in welke mate in die behoefte kan worden voorzien en door welke partner. En juist deze bepaling heeft de afgelopen jaren geleid tot meerdere aanpassingen in de berekeningsmethodiek wat heeft geleid tot verschillende uitspraken in procedures. Om meer zekerheid te krijgen over de berekeningswijze zijn op 9 oktober 2015 vragen beantwoord door de Hoge Raad over hoe om te gaan met het kindgebonden budget ter bepaling van de kinderalimentatie. Dat dit kindgebonden budget een belangrijke rol speelt in alimentatieberekeningen is gelegen in de hoogte van het bedrag dat kan oplopen tot circa € 460,– netto per maand. Onlangs, op 7 juli 2017 heeft de Hoge Raad nieuwe vragen beantwoord over hoe om te gaan met het kindgebonden budget ter bepaling van de partneralimentatie. De antwoorden van de Hoge Raad zijn op zijn zachts gezegd opmerkelijk te noemen en zullen leiden tot de nodige herzieningsprocedures.
Historie
Als de behoefte aan kinder- en partneralimentatie is vastgesteld, wordt gekeken naar de draagkracht van de partners. De draagkracht is dat deel van het inkomen, dat iemand volgens de alimentatienormen kan besteden aan kinder- en partneralimentatie. Tot 2013 was het zo, dat werd gekeken naar de werkelijke lasten voor wonen, ziektekosten enzovoorts bij de bepaling van de draagkracht.
2013
Vanaf 2013 is het rekensysteem voor wat betreft de bepaling van de draagkracht voor kinderalimentatie sterk vereenvoudigd, omdat vanaf dat moment werd gerekend met een vaste rekenformule, waardoor de werkelijke lasten geen onderwerp van discussie meer zouden vormen. Een van de belangrijkste nadelen van deze vaste rekenformule is, dat in de rekenformule wordt uitgegaan van woonlasten ter grootte van 30% van het netto inkomen. In heel veel gevallen zijn die woonlasten (zeker nu met de lage rente) in werkelijkheid aanzienlijk lager, zodat de uit de rekenformule volgende draagkracht veel lager is, dan praktisch gezien reëel zou zijn. Aan de andere kant zorgt deze vaste rekenformule wel voor veel minder discussie over welke kosten je nu wel of niet ten laste mag brengen van de draagkracht ter bepaling van de hoogte aan kinderalimentatie.
2015
Tot 2015 kreeg de alleenstaande ouder waar een minderjarig kind stond ingeschreven enkele fiscale voordelen, waaronder de alleenstaande ouderkorting. Bij politiek besluit is toen bepaald, dat het aantal “kindgebonden regelingen” moest worden teruggebracht c.q. moest worden vereenvoudigd. Vele kindgebonden regelingen zijn toen opgenomen in het “kindgebonden budget”. Tot 2015 gold, dat voor de bepaling van de draagkracht van een ouder werd gekeken naar het netto inkomen, inclusief alle fiscale voordelen. Dus ook de fiscale voordelen volgend uit het alleenstaande ouder zijn.
Door deze wetswijzigingen zijn in 2015 de alimentatienormen aangepast. Er werd voor wat betreft de behoefte van de kinderen de volgende rekensystematiek gehanteerd: de behoefte van de kinderen minus het te ontvangen kindgebonden budget was het bedrag dat beide ouders naar draagkracht moesten bijdragen. Deze rekenmethodiek kon reken op een forse kritiek, omdat dit een aanzienlijke verslechtering betekende voor de alimentatiegerechtigde. Die raakte immers door de wetswijzigingen de fiscale voordelen kwijt en kreeg ervoor terug het kindgebonden budget dat geacht werd aan de kinderen te worden besteed. Hierdoor kon de kinderalimentatie aanzienlijk lager uitpakken. Een voorbeeld uit de praktijk: de behoefte van een kind was € 350,– per maand. De vader betaalde tot 2015 € 250,– kinderalimentatie. Na herberekening volgens de normen 2015 gold: behoefte kind € 350,– minus te ontvangen kindgebonden budget € 350,– betekende geen aanvullende behoefte meer, dus nihil kinderalimentatie!
De rekenaars op dit gebied fronste de wenkbrauwen. Want het kindgebonden budget was een vervanging van de eerdere fiscale voordelen en waarom zou dit dan moeten leiden tot een andere benadering van de kinderalimentatie dan voorheen het geval was. Ook de rechtbanken zaten hiermee in hun maag en bij verschillende rechtbanken werd hier verschillend mee omgegaan. Om aan deze rechtsonzekerheid een einde te maken zijn er “prejudiciële vragen” gesteld aan de Hoge Raad die zijn beantwoord op 9 oktober 2015. De Hoge Raad heeft toen bepaald dat het kindgebonden budget moest worden meegenomen in de draagkracht van de ontvangende ouder en niet in mindering moest worden gebracht op de aanvullende behoefte van het kind op kinderalimentatie.
Al met al betekende dit, dat de behandeling van het fiscale voordeel van de alleenstaande ouder, weer in lijn kwam te liggen met de eerdere jaren. Eenvoudig gezegd betekent het ontvangen van kindgebonden budget een hoger besteedbaar inkomen dus een hogere draagkracht. Het komt dus primair ten goede aan de (meestal) alimentatiegerechtigde en secundair aan de alimentatieplichtige die door de hogere draagkracht van de alimentatiegerechtigde zelf minder hoefde bij te dragen.
Deze wetswijzigingen hebben begin 2015 geleid tot een flinke toename van herzieningsprocedures. De alimentatieplichtige kon rekenen op een aanzienlijke verlaging van de kinderalimentatie, die de kosten van een herzieningsprocedure rechtvaardigde. Later dat jaar bleek, dat eerdere uitspraken ten voordele van de alimentatieplichtige, weer terug konden gedraaid door de uitspraak van de Hoge Raad. De rechtsonzekerheid zit hierin, dat afhankelijk van het jaar van scheiden (of het opleggen van een kinderalimentatie), je enorme verschillen ziet. Eigenlijk kun je zeggen dat je een scheiding had kunnen plannen als je zou weten in welk jaar je met de dan geldende berekeningswijze beter uit zou zijn. Naar mijn mening zou aan deze rechtsonzekerheid echt een keer een einde moeten komen. Maar het is nog niet voorbij, het drama wordt steeds groter.
2017
Door de uitspraak van de Hoge Raad in 2015, werd dus duidelijk dat het kindgebonden budget zorgde zoor een hoger besteedbaar inkomen van de alimentatiegerechtigde en dat dit geld niet rechtstreeks diende ter bestrijding van de financiële behoefte van de kinderen. Ofwel, de alimentatiegerechtigde hield zelf meer over om van te leven.
Ook deze kwestie is door doortastende advocaten in procedures naar voren gebracht. Daarbij was de vraag of de alimentatiegerechtigde met het kindgebonden budget zelf meer in de eigen behoefte kan voorzien. De alimentatiegerechtigde stelde daarbij uiteraard van niet, omdat die aanvoerde dat het ontvangen kindgebonden budget een “subsidiair” karakter heeft in lijn van een uitspraak van de Hoge Raad van 27 januari 1995 waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat het ontvangen van huurtoeslag voor het vaststellen van de behoefte aan een aanvullende partneralimentatie buiten beschouwing moet worden gelaten.
2017: Hoge Raad
Omdat verschillende rechtbanken bij de bepaling van de partneralimentatie verschillende standpunten innamen met betrekking tot het kindgebonden budget, zijn ter voorkoming van rechtsonzekerheid wederom prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad, die de Hoge raad op 7 juli 2017 heeft beantwoord. Kort gezegd komt het erop neer dat de Hoge Raad meent dat het kindgebonden budget buiten beschouwing moet worden gelaten bij de bepaling van de hoogte van partneralimentatie. De Hoge Raad stelt letterlijk “dat het kindgebonden budget ertoe strekt gezinnen met lagere inkomens een bijdrage te verstrekken in de kosten van de tot het gezin behorende kinderen”. En toen sloegen bij de rekenaars op dit gebied de stoppen door. Want waar in 2015 de Hoge Raad heeft besloten dat het kindgebonden budget niet primair bestemd was ter bestrijding van de financiële behoefte van de kinderen, zegt de Hoge Raad nu eigenlijk dat het kindgebonden budget wel dient ter bestrijding van de kosten van de kinderen. Kunt u het nog volgen?
Want de laatste uitspraak van de Hoge Raad volgend, zou men ook weer kunnen stellen dat het kindgebonden budget in mindering komt op de financiële behoefte van de kinderen, dus ook op de kinderalimentatie.
Financiële ongelijkheid
De laatste uitspraak van de Hoge Raad, brengt met zich mee dat de alimentatiegerechtigde die kindgebonden budget ontvangt, per saldo meer te besteden kan hebben dan haar behoefte groot is. Dit omdat de partneralimentatie nu dient te worden bepaald zonder rekening te houden met een vaak flink bedrag aan kindgebonden budget. Bovendien kan gelden dat de alimentatiegerechtigde meer te besteden heeft dan de alimentatieplichtige. En dat is nu juist iets dat de alimentatienormen middels de rekenkundig corrigerende “jusvergelijking” tracht te voorkomen. Dit alles zal gaan leiden tot de strijd bij wie de kinderen ingeschreven zullen gaan staan. Want het kindgebonden budget blijft toch buiten beschouwing, maar geeft wel een aanzienlijk hogere besteedbaar inkomen.
De praktijk anno 2017
Wanneer stellen uit elkaar gaan middels bemiddeling, dan zal de bemiddelaar aandacht moeten schenken aan de uitspraken van de Hoge Raad. Een belangrijk onderwerp op de bespreekagenda zal dan moeten worden: bij wie worden de kinderen ingeschreven en wie gaat het kindgebonden budget ontvangen. Daarnaast wordt de vraag dan weer relevant wat er wordt gedaan met het kindgebonden budget. In mijn praktijk speel ik nu al in op de ontwikkelingen. Cliënten kiezen er vandaag de dag al voor, om het te ontvangen kindgebonden budget aan te wenden voor de bestrijding van de kosten van de kinderen. Dus eigenlijk conform de methode van begin 2015.
In zaken waar partijen niet meer in overleg zijn, zullen de uitspraken van de Hoge Raad aanleiding geven tot nog meer gedoe en rechtsonzekerheid. Want hoe gaat de rechter nu beslissen als de alimentatiegerechtigde aantoonbaar meer besteedbaar gaat overhouden dan de alimentatieplichtige? Daarbij zal naar verwachting een onderdeel van de strijd de inschrijving van de kinderen worden.
Daarnaast lopen recente uitspraken van rechtbanken vooruit op mogelijke toekomstige wetswijzigingen. In veel gevallen wordt van de alimentatiegerechtigde verwacht dat zij in eigen levensonderhoud gaat voorzien of kan voorzien. Juist nu er in het huidige economische klimaat goede mogelijkheden zijn om aan werk te komen. Langdurige en hoge bedragen aan partneralimentatie worden niet vaak meer toegekend.
Door de recente uitspraak van de Hoge Raad is er weer meer bodem voor gedoe om hogere partneralimentaties en meer rechtsonzekerheid. Bovendien zal het voor veel alimentatieplichtige onverteerbaar zijn, als door de toepassing van de uitspraak van de Hoge Raad, de thuiszittende ex-partner maandelijks meer te besteden overhoudt dan de fulltime werkende alimentatieplichtige. En door de strijd bij wie de kinderen ingeschreven staan wordt in wezen de scheiding weer over de rug van de kinderen uitgespeeld. De Hoge Raad heeft die groep in elk geval geen dienst bewezen met haar uitspraak.
Meer weten: “All about Money”
Als je meer wilt weten over alle (financiële) onderwerpen die bij een scheiding aan de orde komen, kun je hieronder mijn e-book “All about Money” kosteloos aanvragen. Je ontvangt het e-book per e-mail.
©Ing. Arnoud P.H. Oostveen FFP | Scheidingszaken